Het youtube filmpje draait voor de zoveelste keer. Kijken doe ik niet meer, ik sluit de ogen en neem iedere stemkleur waar. Iedere emotie wordt in tonen omgezet.
Ik ben niet de enige want het filmpje werd al negenduizend zeshonderd tweeëntachtig keer bekeken.
Iedere keer luister ik als de eerste keer en telkens die nieuwe verwondering maar ook die terugkerende ontroering. Wie kan dat, wie brengt deze nuchtere ziel zo dicht bij haar eigen pijn? Wie laat zijn eigen emotie en verdriet zo omfloerst zien, dat iedereen in de zaal er een deel van zichzelf in herkent?
Wat goed dat hij geen best of brengt. Ik erger me daar bij veel artiesten aan. Altijd weer diezelfde songs net of er enkel uit het bovenste vaatje kan getapt worden. George gaat tot op de bodem en maakt zijn eigen keuze. Natuurlijk zijn al zijn eigen nummers mij bekend maar om deze dan voor het eerst live te horen, dat is toch een ander verhaal.
De covers die hij zingt, brengen nog meer verwondering met zich mee. Geen gekende songs die al door ontelbaar andere artiesten onder handen werden genomen maar ongekende pareltjes die door hem naar de oppervlakte worden gebracht als fijne champagnebellen. “Let her down easy” van Terrence Trent D’Arby was voor mij zo’n ongekend en dus onbemind nummer. Hij brengt dat lied met zoveel inleving dat de ontroering daar voor het eerst de kop op steekt. Het overkomt me voor de tweede keer bij “Going to a town” van Rufus Wainwright.
Luister, het is niet omdat ik een long time fan ben, dat ik altijd alles even goed vind. Ik baal van fans die alsmaar in overtreffende trap over hun idool praten en waarbij je het idee krijgt dat ze het over een soort “Übermensch” hebben. “True Faith” bijvoorbeeld, een recente song, vind ik echt geen hoogvlieger en ook zijn tribute aan Kenny “Where I hope you are” (waar de meeste mensen heel lyrisch over zijn) heeft voor mij niet de nodige lading als pakweg “Different Corner”. Net dat is juist mooi, er is voor ieder wat wils zonder te vervallen in cliché songs.
“Brother can you spend a dime”, uit Songs of the last Century, is zo overweldigend met vol orkest, dat je van je sokken geblazen wordt zonder dat het ooit te hard wordt. Dat valt me gewoon heel erg op : het geluid komt heel sterk binnenvaren zonder dat het echt te luid wordt of zonder dat er een stem of een instrument de overhand neemt. Laat het ons het de hand van de meester noemen. Zo kennen we hem. Hij gaat niet voor second best maar voor perfectie. De mogelijkheden die hem geboden worden gebruikt hij ten volle en daar kunnen wij als toehoorder alleen maar blij om zijn.
Het vervult me met een ongepast gevoel van trots dat na alle negatieve kritiek, nu de vakman echt naar boven mag komen. Wat er in zijn privé gebeurd is, gaat ons niks aan. Op het podium staat een artiest van het zuiverste soort. Een geweldig talent, iemand die over heel Europa mensen kan ontroeren door zijn uitzonderlijke stem. Na bijna dertig jaar, heeft hij zijn eigen weg waarschijnlijk echt gevonden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten